Selectieve solidariteit tegenover vluchtelingen bepaalt vandaag wie bescherming krijgt en wie wordt uitgesloten. Waarom zou een Afghaan die bombardementen ontvlucht, of een Syriër die aan een burgeroorlog ontsnapt, anders behandeld worden dan een Oekraïner die Kyiv verlaat? Welke logica schuilt er nog achter het onderscheid tussen wie voor oorlog vlucht en wie armoede, onderdrukking of een klimaatcatastrofe probeert te ontkomen? En welke rol kan de filosofie spelen in dit debat?
In haar masterthesis The Good Ukrainian, The Bad Syrian, The Ugly Afghan (And The Forgotten Ones) brengt Clarisse J. Fagard Michel Foucault in dialoog met Hannah Arendt om de hiërarchieën van erkenning binnen vluchtelingenbescherming te analyseren.
Clarisse J. Fagard behaalde een masterdiploma in Human Rights and Democratisation aan de Global Campus of Human Rights en werkt momenteel als mensenrechtenofficier voor de Global Torture Index bij de World Organisation in Torture (OMCT) in Brussel.
In je thesis pleit je voor een fundamentele herziening van hoe we naar vluchtelingen kijken en hoe we met hen omgaan. Waarom voelde dit onderwerp op dat moment zo urgent?
Fagard: Migratie is altijd een rode draad geweest in mijn engagement. Ik begon aan mijn thesis op het hoogtepunt van de media-aandacht voor de oorlog in Oekraïne. Plots werden de verschillen in de behandeling van vluchtelingen pijnlijk zichtbaar. Oekraïners werden snel en massaal verwelkomd, terwijl Afghanen en Syriërs bleven botsen op wantrouwen en vijandigheid. Die ongelijkheid maakte duidelijk dat er meer aan de hand was dan individuele beleidskeuzes: ze wees op een dieper, structureel probleem binnen het mensenrechtenkader – een probleem dat om grondige analyse vroeg.
In je analyse vertrek je van concrete ervaringen van vluchtelingen en zoom je gaandeweg uit naar een breder theoretisch kader. Hannah Arendt speelt daarin een centrale rol. Waarom waren haar ideeën zo cruciaal voor je analyse?
Fagard: Ik ben vertrokken van de ervaringen van verschillende vluchtelingengroepen en ben pas daarna op zoek gegaan naar een theoretisch kader om die te duiden. Ik was al vertrouwd met Hannah Arendts idee van ‘het recht om rechten te hebben’, en dat bleek bijzonder verhelderend.
Rechten hangen af van politieke erkenning, niet van een abstracte, universele menselijkheid.
Voor Arendt worden rechten niet automatisch gegarandeerd omdat iemand mens is, maar omdat die persoon deel uitmaakt van een politieke gemeenschap en in de publieke ruimte kan verschijnen. Rechten hangen dus af van politieke erkenning, niet van een abstracte, universele menselijkheid. Zonder die erkenning – of zonder een duidelijke juridische status – kunnen mensen uitgesloten worden van precies die beschermingsmechanismen die hen zouden moeten beschermen.
Net wie het meest nood heeft aan bescherming, wordt vaak uitgesloten.
Maar wat als je buiten de erkende categorieën valt? Wat als je niet past binnen de juridische definitie van ‘vluchteling’? Arendt legt hier een fundamentele paradox bloot: net wie het meest nood heeft aan bescherming, wordt vaak uitgesloten. Hoewel ze het woord ‘racisme’ zelden expliciet gebruikte, maakt haar analyse wel duidelijk hoe racistische logica’s aan het werk zijn – onderliggende denkpatronen die hiërarchieën van behoren en uitsluiting creëren. In dialoog met Foucault worden die mechanismen nog scherper zichtbaar.

Je titel zet Oekraïners, Syriërs en Afghanen expliciet tegenover elkaar. Wat zegt dat contrast over de hiërarchieën binnen de Europese asielsystemen?
Fagard: Hoewel Oekraïne geen Europese lidstaat is, werden Oekraïners door Europese politieke leiders voorgesteld als “opgeleid” en “Europees”. De EU activeerde de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, waardoor zij als groep meteen rechten kregen, zonder de lange en zware individuele asielprocedure te moeten doorlopen. In de praktijk werden ze behandeld als de facto vluchtelingen.
Het verschil in behandeling heeft veel te maken met de oorsprong van het Vluchtelingenverdrag. Het Verdrag van 1951 was in eerste instantie uitsluitend op Europeanen gericht. Hoewel het Protocol van 1967 het toepassingsgebied uitbreidde, blijft dat historische uitgangspunt tot vandaag doorwerken in beleid en praktijk.
Syriërs kregen tijdens het hoogtepunt van de burgeroorlog veel media- en beleidsaandacht en werden vaak neergezet als de ‘ideale’ vluchteling, wat humanitaire steun en donaties op gang bracht. Het beleid focuste sterk op hun aankomst en doorreis, eerder dan op vluchtelingenstromen in hun geheel. Maar zelfs met die relatief positieve framing bleven Syriërs geconfronteerd worden met wantrouwen en restrictieve maatregelen – een uiting van het hardnekkige vooroordeel tegenover niet-Europese vluchtelingen.
Voor Afghanen was de situatie nog schrijnender. In de berichtgeving werden zij bijna uitsluitend geassocieerd met geweld – “dood”, “bombardementen”, “conflict” — en ze bleven grotendeels afwezig in humanitaire campagnes. Het was alsof hun lijden genormaliseerd was geraakt.
En dan zijn er de “vergeten anderen”: mensen die worden gelabeld als economische of klimaatmigranten. Zulke categorieën verdoezelen de complexe realiteit achter migratie en ontnemen mensen hun legitimiteit. Taal wordt zo een instrument van uitsluiting: ze bepaalt wie bescherming verdient en wie wordt weggezet als een “bedreiging” voor de economische orde. Dat maakt duidelijk dat hiërarchieën van bescherming allesbehalve neutraal zijn, maar gevormd worden door geracialiseerde aannames over wie zorg verdient – en wie niet.
Taal wordt een instrument van uitsluiting: ze bepaalt wie bescherming verdient en wie wordt weggezet.

Vandaag leidt de oorlog in Gaza tot massale ontheemding op een schaal die wereldwijd choqueert. Hoe verhouden jouw bevindingen zich tot de behandeling van Palestijnse vluchtelingen? Zie je dezelfde hiërarchieën terugkeren?
Fagard: Zonder twijfel. De inmiddels erkende genocide in Gaza heeft geleid tot grootschalige ontheemding onder extreem gewelddadige omstandigheden. Toch zien we opnieuw dat erkenning en toegang tot mensenrechten minder afhangen van de ernst van het leed dan van de bereidheid van staten om in te grijpen. Zelfs bij de meest uitvoerig gedocumenteerde gruweldaden blijven reacties uitgesteld, versnipperd of volledig uit.
Zoals Hannah Arendt al aangaf, worden mensen zonder politieke erkenning uitgesloten van precies die rechten die hen zouden moeten beschermen. Dat is exact wat Palestijnen vandaag ervaren. Hun lijden is niet alleen verstrengeld met geopolitieke belangen, maar ook duidelijk geracialiseerd. Net als Syriërs en Afghanen voor hen worden Palestijnen gedehumaniseerd: Arabische lichamen en niet-Europeanen gelden als minder beschermingswaardig, terwijl mediakaders hun leed vervormen of zelfs proberen uit te wissen uit de politieke ruimte.
Net als Syriërs en Afghanen worden Palestijnen gedehumaniseerd: Arabische lichamen en niet-Europeanen gelden als minder beschermingswaardig, terwijl mediakaders hun leed vervormen of zelfs proberen uit te wissen uit de politieke ruimte.
De hiërarchieën die ik in mijn thesis beschrijf, zijn dus nog altijd springlevend – en vandaag in hun meest verwoestende vorm. Sommige groepen, zoals Oekraïners, worden snel omarmd en beschermd. Andere, zoals Palestijnen, botsen op aarzeling of regelrechte ontkenning, ondanks de urgentie van hun situatie. Opnieuw duikt dezelfde structurele paradox op: wie het meest nood heeft aan rechten, heeft er vaak het minst toegang toe.

Hoe verzetten vluchtelingen zich in de praktijk tegen opgelegde categorieën, en hoe maken zij hun eigen handelingsvermogen zichtbaar?
Fagard: Verzet ziet er nergens hetzelfde uit. Ik kan geen vaste vormen van verzet aanwijzen, omdat elke context uniek is en zijn eigen machtsdynamiek kent. Daarom denk ik niet in kant-en-klare recepten, maar in patronen die ik in verschillende situaties heb zien terugkeren.
Een eerste vorm van verzet speelt zich af in de straten en op pleinen: het opeisen van publieke ruimte. Wapperende vlaggen, sit-ins, protesten, zelfs het bezetten van gebouwen – dat zijn niet louter verstoringen, maar duidelijke uitingen van aanwezigheid. Ze zeggen: wij zijn hier, en we weigeren onzichtbaar te blijven.
Een andere, veel riskantere vorm is de hongerstaking. In detentiecentra of vluchtelingenkampen wordt het weigeren van voedsel een manier om met het eigen lichaam te spreken wanneer alle andere kanalen zijn afgesloten. Kwetsbaarheid wordt zo omgezet in zichtbaarheid en dwingt het publiek om een mens te zien, geen statistiek.

Ook kunst en cultuur vormen een belangrijk strijdtoneel. Muurschilderingen, theater, tentoonstellingen: zulke projecten geven mensen de ruimte om hun eigen verhaal te vertellen, met hun eigen stem en op hun eigen voorwaarden. Wanneer een systeem levens probeert te beheren, in te perken of het zwijgen op te leggen, wordt het opeisen van aanwezigheid en narratief op zich een politieke daad.
Dit zijn geen blauwdrukken om zomaar te kopiëren. Ze zijn diep verankerd in specifieke machtsverhoudingen en brengen altijd risico’s met zich mee. Maar ze delen iets essentieels: de weigering om voor anderen te laten spreken, en het hardnekkige verlangen om gezien en gehoord te worden. Dit soort verzet draait niet om het omverwerpen van het systeem, maar om het blootleggen en uitdagen van de stille machtsstructuren die vrijheid, stem en zelfs het recht om in de publieke ruimte te verschijnen beperken.
[ Vormen van verzet] zijn diep verankerd in specifieke machtsverhoudingen en brengen altijd risico’s met zich mee. Maar ze delen iets essentieels: de weigering om voor anderen te laten spreken, en het hardnekkige verlangen om gezien en gehoord te worden.
Hoe kunnen samenlevingen ruimte creëren voor dergelijk verzet en het actief ondersteunen?
Fagard: Eerst en vooral moeten we de grenzen van ons huidige mensenrechtenkader erkennen. Politiek verandert voortdurend, terwijl mensenrechtendefinities vaak statisch blijven. Mensen kunnen niet uitsluitend afhankelijk zijn van het passen binnen vooraf vastgelegde juridische categorieën om rechten op te eisen. Daarom is het cruciaal dat academici en activisten beleidsmakers blijven wijzen op deze blinde vlekken.
Voor Hannah Arendt betekent het ‘recht om rechten te hebben’ ook de mogelijkheid om in de politieke ruimte te verschijnen en zich te verzetten tegen opgelegde categorieën – categorieën die bepalen wie als vluchteling en rechthebbende wordt erkend en wie niet. Dat vraagt van samenlevingen dat zij juridische, culturele en politieke ruimtes creëren waarin vluchtelingen zichtbaar kunnen zijn, in plaats van onzichtbaar te worden gemaakt.
Je stelt dat solidariteit meer is dan empathie, en ook verantwoordelijkheid inhoudt. Wat vraagt die visie vandaag van burgers en overheden?
Fagard: Wanneer ik aan solidariteit denk, keer ik vaak terug naar mijn juridische opleiding. In het Romeins recht – en later in veel civielrechtelijke tradities – betekent ‘solidaire’ zijn dat één persoon aansprakelijk kan worden gesteld voor de volledige schuld. Dat vind ik een krachtige metafoor voor politiek en samenleving: echte solidariteit betekent meer dragen dan alleen je eigen deel. Het is de erkenning dat we met elkaar verbonden zijn en verantwoordelijk zijn voor realiteiten die verder reiken dan ons individuele leven.
Echte solidariteit betekent meer dragen dan alleen je eigen deel. Het is de erkenning dat we met elkaar verbonden zijn en verantwoordelijk zijn voor realiteiten die verder reiken dan ons individuele leven.
In de context van migratie betekent dat erkennen hoe kwetsbaar mensen zijn die zelfs de meest basale rechten proberen op te eisen: veilig wonen, naar school gaan, toegang hebben tot gezondheidszorg, een dak boven het hoofd vinden. Kortom, het recht om rechten te hebben. In Arendts betekenis gaat het daarbij ook om het recht om in de publieke ruimte te verschijnen, deel te nemen aan het politieke leven en zichtbaar te zijn.
Maar solidariteit beperkt zich niet tot internationale crisissen. Ze begint ook bij het dagelijkse leven. Dat kan zo eenvoudig zijn als beseffen dat een collega met obstakels wordt geconfronteerd waar jij nooit bij stilstaat: niet kunnen reizen door een restrictief paspoort, of voortdurend moeten vechten voor verblijfsvergunningen. Dat zijn geen problemen waarmee je te maken krijgt als je met de “juiste” papieren bent geboren, maar ze bepalen wel het dagelijkse leven van veel anderen.
Solidariteit vandaag vraagt dus meer dan empathie. Ze vraagt om verantwoordelijkheid: om zichtbaar te maken wat vaak verborgen blijft, en om systemen te herdenken die uitsluiten. Solidariteit betekent weigeren om compassie selectief toe te passen. Het is het creëren van ruimte – politiek, sociaal en menselijk – voor wie moeite heeft om gehoord te worden. Geen liefdadigheid, maar een eis tot rechtvaardigheid.
Solidariteit betekent weigeren om compassie selectief toe te passen. Het is het creëren van ruimte – politiek, sociaal en menselijk – voor wie moeite heeft om gehoord te worden. Geen liefdadigheid, maar een eis tot rechtvaardigheid.

Over Clarisse J. Fagard
Clarisse J. Fagard behaalde een masterdiploma in Human Rights and Democratisation aan de Global Campus of Human Rights en werkt momenteel als mensenrechtenofficier voor de Global Torture Index bij de World Organisation in Torture (OMCT) in Brussel. Met een sterke betrokkenheid bij de rechten van gemarginaliseerde groepen en de theorie van kwetsbaarheid onderzoekt haar werk juridisch-filosofische benaderingen om het mensenrechtenkader kritisch te herdenken, onder meer in relatie tot geestelijke gezondheidszorg en rechtvaardiger beleid en dienstverlening.