Hannah Arendt-lezing: “De wereld die wij delen”

Op 14 oktober vierden we de geboortedag van Hannah Arendt met een inspirerende online lezing door filosoof Dirk De Schutter en Paola Verhaert.

Met de lokale verkiezingen pas achter de rug, en de Amerikaanse verkiezingen in het vooruitzicht, is ons politieke landschap volop in beweging. Dirk De Schutter neemt ons mee in een eigentijdse reflectie door de bril van Hannah Arendts tijdloze ideeën over vrijheid, politiek en verantwoordelijkheid. Onze gloednieuwe Scherpsteller Paola Verhaert zorgt voor een prikkelende inleiding.

Hieronder kan je deze lezing herbekijken en de teksten van zowel Paola als Dirk lezen.

“De tonelen van de politiek” door Paola Verhaert

Vandaag komen we, precies 118 jaar na haar geboorte, samen om het werk en leven van Hannah Arendt te vieren. En wat een werk, wat een leven. 118 jaar later blijven Hannah Arendts bijdragen aan de filosofie, politiek en maatschappij nazinderen.

Hoe Arendts werk ons kan begeleiden bij de vele veranderingen die wij ervaren, daar zal Dirk De Schutter u straks meer over vertellen. In zijn lezing zal Dirk reflecteren op de huidige actualiteit door middel van Arendts ideeën: wat kunnen we bijvoorbeeld leren van Arendt over zaken zoals politieke verantwoordelijkheid? En over het vermogen om dingen te kunnen veranderen? En over ons engagement in en voor de samenleving? Ik kijk alvast uit naar Dirks antwoorden op deze vragen.

In de aanloop naar deze verkiezingen heb ik me dan ook vaak de vraag gesteld: vormt het stemhokje nog het epicentrum van politieke actie?

Ter opwarming van Dirks lezing, zal ook ik kort reflecteren over de actualiteit. Dat vandaag een speciale dag is, zei ik net al. Dat gisteren een speciale dag was, hoef ik vast niet te zeggen. Gisteren konden alle Belgen voor de tweede keer dit jaar naar de stembus trekken. In Wallonië en Brussel, waar ik woon, was iedereen zoals gewoonlijk verplicht om het stemhokje te bezoeken. Hier in Vlaanderen konden burgers voor de eerste keer kiezen of zij zich al dan niet wilden begeven naar het stemhokje. Wat een historische dag. Ik heb de voorbije weken vaak nagedacht over die afschaffing van de opkomstplicht, en er misschien zelfs over gepiekerd. In de aanloop naar deze verkiezingen heb ik me dan ook vaak de vraag gesteld: vormt het stemhokje nog het epicentrum van politieke actie?

Toen de opkomstplicht in Vlaanderen werd geschrapt, reageerden sommigen opgelucht. Eindelijk, dachten ze, ik moet niet langer meedoen met dat toneel. Ik heb ergens begrip dit soort uitspraken; het stemhokje heeft inderdaad iets weg van een speeltoneel met die stoffige gordijntjes. En, om Joost van den Vondel te parafraseren, speelt elk er zijn rol en krijgt elk er zijn deel. In deze context, krijgt elk er ook zijn brief en zijn potlood.

Ook ik heb twijfels over het stemhokje als hotspot voor politieke actie. Aan het stemhokje is er immers niet bijster veel tijd of ruimte is om met medeburgers en kandidaten in gesprek te treden. Toch wil ik vandaag een lans breken voor het stemhokje, dat voor mij een portaal vormt naar andere plekken waar we samen politieke actie kunnen ondernemen.

Ik geef toe dat ik één van die personen ben die uitkijkt naar verkiezingen. Weken voor verkiezingsdag staat mijn kiesbrief klaar op de schouw. Met de kandidaten die voor de verkiezingen komen kloppen aan mijn deur kan ik wel uren praten (met sommigen meer dan met anderen, natuurlijk). Op weg naar het stembureau hoop ik stiekem op een rij, zodat ik kan luisteren of zelfs deelnemen aan de gesprekken met mijn medeburgers. Ook na de stembusgang houd ik mijn avond standaard vrij, en weten mijn vrienden dat ze welkom zijn in mijn woonkamer voor de uitslagen van de verkiezingen, en voor pizza.

Het toneel van de politiek kunnen we overal betreden; dat gebeurt niet alleen in het stemhokje, maar ook in de woonkamer, ook aan de voordeur en op straat.

Ik wil daarmee het volgende aantonen: niet alleen in het stemhokje, maar op alle plekken die ik net opsomde betreed ik deel het politieke toneel. Het toneel van de politiek kunnen we overal betreden; dat gebeurt niet alleen in het stemhokje, maar ook in de woonkamer, ook aan de voordeur en op straat. Dat er overal ruimte kan zijn voor politieke actie, maakt het stemhokje niet irrelevant, integendeel: wat mij betreft vormt het stemhokje net een portaal naar de vele andere tonelen waar ik politiek kan bedrijven.

Politieke plaatsen ontstaan volgens Arendt wanneer burgers in de publieke ruimte “woorden en daden gaan delen”; met andere woorden, wanneer burgers zich zichtbaar kunnen en durven maken aan hun medeburgers én zij samen gaan praten, luisteren en handelen.

En we hebben niet één, maar vele tonelen nodig als we willen dat iedereen deelneemt aan de democratie. Volgens de socioloog Stuart Hall mag democratie zich niet slechts af en toe en binnen bepaalde afgebakende zones afspelen. Democratie moet een plek krijgen in alle uithoeken van de sociale gemeenschap; zowel in ons privéleven als in het publieke leven, zowel in het gezin en de buurt en de crèche en het winkelcentrum als in het openbaar ambt of op de werkplek.

Ook volgens Hannah Arendt kan politieke actie ontstaan op vele verschillende plekken. Politieke plaatsen ontstaan volgens haar wanneer burgers in de publieke ruimte “woorden en daden gaan delen”; met andere woorden, wanneer burgers zich zichtbaar kunnen en durven maken aan hun medeburgers én zij samen gaan praten, luisteren en handelen. Die onderhandelingen vormen de basis van de democratische samenleving.

Ik kom terug op mijn vraag: vormt het stemhokje nog het epicentrum van politieke actie? Ja en nee. Als burgers mogen we ons zeker niet beperken tot het stemhokje om politiek te bedrijven. Tegelijk vormt het stemhokje een belangrijk portaal naar nieuwe politieke plaatsen, waar we onze medeburgers kunnen ontmoeten.

Wat mij betreft, is het antwoord op de uitspraak “ik doe niet meer mee met dat toneel” dus niet: doe dan maar niet. Wat mij betreft, moeten we ervoor zorgen dat burgers in het stemhokje, maar ook ver daarbuiten, voelen dat zij een belangrijke rol spelen op het politieke toneel.

Ik leg het even anders uit: als het stemhokje een toneel is, dan zijn de politieke kandidaten zogezegd de helden van het verhaal, en vormen wij, de burgers, het koor. Maar als het koor zijn weg niet vindt op het toneel, moeten we het toch niet laten vallen? Nee, we moeten dat toneel aanpassen, zodat het koor er een volwaardige plek krijgt. De dichter Joseph Brodsky schreef ooit het volgende: in een echte tragedie is het niet de held die vergaat, maar het koor.

Binnen enkele jaren keren we terug naar het grootste politieke toneel, dat van het stemhokje, en doen we dat hopelijk met een voltallig koor. In tussentijd weten we wat doen: nieuwe politieke tonelen blijven bouwen.

“De wereld die wij delen” door Dirk De Schutter

Wij zijn hier samengekomen om de geboortedag van Hannah Arendt te gedenken: 14 oktober 1906. Met Arendt eren we een vrouw die op een uitzonderlijk scherpzinnige en oordeelkundige manier commentaar gegeven heeft op de rampzalige gebeurtenissen die de vorige eeuw getekend hebben: de twee wereldoorlogen die een onnoemelijk aantal slachtoffers geëist hebben, de opkomst van twee totalitaire regimes, de bolsjewistische revolutie die het ontstaan gaf aan de Sovjet-Unie, de verkiezingsoverwinning van de Nationaal-Socialistische Arbeiderspartij in Duitsland, de volkerenmoord gepleegd in de uitroeiingskampen van de totalitaire terreur, allegorisch aangeduid met de namen Kolyma en Auschwitz, het gebruik van de atoombom en de jarenlange dreiging van een nucleaire oorlog, de migratiestromen van ontheemden en staatlozen, de oprichting van de staat Israël, de eerste ruimtevluchten, de oorlog in Zuidoost-Azië, de barbaarse wereldloosheid van de consumptiemaatschappij … En toch, hoewel ze als Jodin direct betrokken is bij wat ze zelf ‘de verwoestijning van de wereld’ noemt, schrijft Arendt een oeuvre waarin luid de overtuiging weerklinkt: ‘Politiek kan de wereld redden’. Hoe krachtig dit appel ook is, het vervult ons vandaag zowel met hoop als met radeloosheid, wanneer we de dagelijkse beelden zien van het oorlogsgeweld in Oekraïne en het Midden-Oosten, wanneer we herinnerd worden aan de zogenaamd vergeten oorlogen in Afrika, wanneer we vernemen hoeveel vluchtelingen er wereldwijd zijn of hoeveel aarde er het afgelopen jaar verloren gegaan is …

De keuze om niet te stemmen, om niet naar het stemlokaal te gaan en geen stem uit te brengen, maakt volgens Arendt deel uit van de politieke vrijheid.

We leven in een tijd van verkiezingen. Binnen een drietal weken wordt in de Verenigde Staten de 47ste president verkozen. En het is niet onmogelijk dat de stem van het volk uitgaat naar een man die de afgelopen jaren alleen blijk gegeven heeft van een complete minachting voor de instellingen en wetten van de republiek. In België vonden gisteren gemeenteraadsverkiezingen plaats. Voor het eerst was er geen opkomstplicht. De keuze om niet te stemmen, om niet naar het stemlokaal te gaan en geen stem uit te brengen, maakt volgens Arendt deel uit van de politieke vrijheid. Dat zet ze uiteen in het laatste hoofdstuk van haar boek On Revolution. Ze begint dat hoofdstuk met een frappante opmerking over wat ze de ‘Atlantische beschaving’ noemt. Rond het jaar 1800, toen in de Verenigde Staten de revolutie roemrijk afgesloten werd met de stichting van een republiek en in Frankrijk de revolutie finaal mislukte met het herstel van de monarchie, was er volgens Arendt in de Atlantische beschaving een scheuring opgetreden. Na de Tweede Wereldoorlog, waarin de Verenigde Staten het bondgenootschap met Frankrijk en Groot-Brittannië vernieuwden, is die scheuring ongedaan gemaakt: “Het is nu wel duidelijk geworden”, aldus Arendt, “dat de laatste overlevingskans van de westerse beschaving in een Atlantische gemeenschap gelegen is”. [i] We weten vandaag, zestig jaar na de publicatie van On Revolution, dat die Atlantische gemeenschap door recente ontwikkelingen in de Verenigde Staten opnieuw in haar bestaan bedreigd wordt.

Maar dat terzijde. We hadden het over de afschaffing van de opkomstplicht bij verkiezingen die volgens Arendt een vorm van politieke vrijheid uitmaakt: de vrijheid namelijk om zich niet met politiek in te laten. Die vrijheid van politiek is een erfenis van het christendom, dat politiek eeuwenlang beschouwd heeft als een noodzakelijk kwaad en de voorrang verleend heeft aan de zorg voor de eigen ziel boven de zorg voor de wereld. Ook in haar tekst ‘What is Freedom?’ herhaalt Arendt dat politiek enkel kan samengaan met vrijheid “in zoverre ze een mogelijk vrij-zijn ten opzichte van de politiek waarborgt”. [ii] Maar tegelijk beklemtoont ze altijd opnieuw dat wie zichzelf op die manier uitsluit en ervoor kiest het politieke domein niet te betreden en dus niet de overstap maakt van het privéleven naar het publieke leven, blind blijft voor de beperkingen van het privéleven. Arendt haalt zowel het Grieks als het Latijn aan om dit te verduidelijken. Het woord ‘privé’ is afgeleid van ‘privare’, dat de betekenis heeft van ‘beroven’; het privéleven is arm, beroofd van zijn belangrijkste eigenschap, met name het verschijnen in de publieke ruimte waar mensen tonen wie ze zijn. De Grieken duidden het privéleven aan met het woord ‘idion’, dat de betekenis heeft van ‘het eigene’, met dien verstande dat volgens de Griekse opvatting het eigene samenvalt met het onbeduidende, met wat de moderne talen omschrijven als ‘het idiote’. In de moderne tijd werd het privédomein uitgebreid tot het sociale, maar uitgerekend dit sociale domein ontbeert politieke gelijkheid en functioneert op basis van ongelijkheid en discriminatie.

Geheel in overeenstemming met haar analyse van de menselijke activiteiten in The Human Condition, stelt Arendt dat leven niet het hoogste goed is en dat het in de politiek niet draait om het leven, maar om de wereld van intermenselijke verhoudingen. Wie ten volle als volwaardig mens wil bestaan, dient uit te stijgen boven het levensproces dat door het arbeiden onderhouden wordt en dus de beschermende veiligheid van de privémuren te verlaten.

Alleen op verkiezingsdagen bezit het volk de macht en het recht om deelnemer aan de regering te zijn, daarna is de macht eens te meer het bezit van wie over het volk heerst.

De verkiezingen geven vorm aan de politieke vrijheid; anders gezegd: ze belichamen het recht om een deelnemer aan de regering te zijn. Daarom worden ze de hoogdagen van de democratie genoemd. Omdat we met te velen zijn en er dus van directe democratie geen sprake kan zijn, vaardigen we een vertegenwoordiging af. Maar hier beginnen de problemen. Immers, wat vertegenwoordigen de afgevaardigden? Zijn de vertegenwoordigers niet meer dan de betaalde agenten van een bevolking die alleen maar samenkomen om de belangen van hun kiezers uit te voeren, dan wordt politiek herleid tot een soort van administratief bestuur. Houdt vertegenwoordiging daarentegen in dat de kiezers hun eigen macht overdragen, dan dreigt de uitspraak ‘Alle macht berust bij het volk’ elke betekenis te verliezen of enkel geldig te zijn op de verkiezingsdag zelf. Arendt laat er geen twijfel over bestaan: “De traditionele keuzemogelijkheid tussen vertegenwoordiging als niets meer dan een substituut voor direct handelen door het volk en vertegenwoordiging als een door de bevolking gecontroleerd bewind van volksvertegenwoordigers, behelst een van die dilemma’s waarvoor geen oplossing bestaat.” [iii] De traditionele, eeuwenoude tegenstelling tussen regeerders en geregeerden lijkt zo weer van kracht. Opnieuw is aan een meerderheid de toegang tot het publieke domein ontzegd en is die toegang voorbehouden aan een minderheid – met als onvermijdelijk gevolg dat politiek opnieuw verworden is tot een vorm van heerschappij. Het probleem is dat aan de burgers wel politieke vrijheden gegeven zijn, maar geen domein om die uit te oefenen. Een van de eersten die zich dit realiseerde, aldus Arendt, was Thomas Jefferson, de derde president van de Verenigde Staten: de Amerikaanse revolutie heeft de bevolking vrijheid geschonken, maar is er niet in geslaagd om een ruimte te scheppen waarin die vrijheid kan worden beoefend. Alleen op verkiezingsdagen bezit het volk de macht en het recht om deelnemer aan de regering te zijn, daarna is de macht eens te meer het bezit van wie over het volk heerst. Het resultaat, aldus Arendt, is tweeledig: ofwel vervalt het volk in lethargie en onverschilligheid, ofwel keert het zich, desnoods gewelddadig, tegen de regering die het heeft gekozen, want dat verzet is de enige macht die het nog rest. Hoe algemeen verspreid, om niet te zeggen: pandemisch, deze situatie is in de vele democratieën waarop onze zogenaamd vrije wereld prat gaat, hoef ik u niet uit te leggen.

Daarom is Arendt geen voorstander van een representatieve democratie. Ze zoekt naar mogelijkheden om de burgers nauwer bij de politieke onderhandelingen te betrekken. Zoals zo vaak wordt ze hierbij geïnspireerd door historische voorbeelden. Arendt herinnert er graag aan dat de idee van een opstand in de Amerikaanse kolonies gestalte gekregen heeft in de gemeenschapsraden waarin mannen al jaren vergaderden om over de politieke toekomst te debatteren. Te laat hebben de Founding Fathers, waaronder de al vermelde Thomas Jefferson, beseft dat ze verzuimd hadden om die raden, die de oorspronkelijke bronnen waren van de politieke activiteit in het land, te integreren in de republiek. Terwijl die raden aan de Amerikaanse revolutie voorafgingen, werden ze in latere revoluties in het leven geroepen door de revolutionaire gebeurtenissen zelf: Arendt verwijst naar de sociétés populaires ten tijde van de Parijse Commune in 1871 en naar de sovjets in de Russische revolutie van 1905. Op het einde van de jaren zestig sprak Arendt haar lof uit voor de studentenrevolte in de Verenigde Staten en Europa: ze omschreef de studenten in On Violence als “zij die het tikken horen” en prees de “onversneden moed, de verbazingwekkende drang om in actie te komen, en het niet minder verbazingwekkende vertrouwen in de mogelijkheid van verandering”. We kennen het cynisme waarmee Mei ’68 bejegend werd en wordt. Weinigen brengen, zoals Michel de Certeau, begrip op voor ‘la prise de parole’, voor het feit dat burgers het woord nemen, dat het woord aan de macht komt; weinigen beseffen, zoals Arendt, dat de wereld vermenselijkt doordat die voorwerp van gesprek is. Integendeel, ‘la prise de parole’ wordt weggehoond met de rauwe dooddoener dat alleen het geweld de baarmoeder is van de geschiedenis of dat er alleen iets verandert, als er bloed vloeit.

Arendt wordt gefascineerd door die raden die telkens weer als het ware spontaan ontstaan, doordat burgers bezield raken door de revolutionaire geest, en betreurt dat hun slechts een kort leven beschoren was, omdat ze een doorn in het oog waren van de zogenaamd revolutionaire partijen. Niemand heeft ooit begrepen dat die revolutionaire raden de kiem bevatten van een nieuwe politiek: een federaal stelsel van raden die de pluraliteit huldigen, door onderlinge afspraken en overeenkomsten de samenleving doen groeien en laten gedijen, en dus de soevereiniteit, de vijand van echte vrijheid en macht, afzweren.

Hoezeer wij ook door de dingen in de wereld getroffen worden, hoe diep ze ons ook aangrijpen en beroeren, menselijk worden ze pas voor ons als we ze onder gelijken kunnen bespreken.

Aristoteles’ alom geciteerde spreuk dat de mens het met spreken begiftigde dier is, ‘zôon logon echon’, wordt vaak verkeerdelijk voorgesteld als een metafysische definitie, maar in feite slaat die spreuk op de mens als politiek wezen. De mens kan aan politiek doen, omdat hem de logos geschonken is, niet zozeer het woord, maar de zinvolle uiteenzetting. Arendt stemt hier volmondig mee in. Daarom zegt ze in haar lezing ‘Von der Menschlichkeit in finsteren Zeiten’ (‘Over menselijkheid in duistere tijden’), die gewijd is aan Lessing, een achttiende-eeuwse filosoof uit de Duitse Verlichting: “Menselijk is de wereld niet omdat die door mensen vervaardigd is, of omdat de menselijke stem erin weerklinkt, maar de wereld wordt menselijk doordat die voorwerp van gesprek is. Hoezeer wij ook door de dingen in de wereld getroffen worden, hoe diep ze ons ook aangrijpen en beroeren, menselijk worden ze pas voor ons als we ze onder gelijken kunnen bespreken. Wat geen voorwerp van gesprek kan worden, kan weliswaar verheven zijn, of angstwekkend, of unheimlich, het kan zelfs een menselijke stem vinden en daardoor in de wereld weerklinken, menselijk is het echter niet. Eerst als we erover spreken, vermenselijken wij zowel wat zich in de wereld als wat zich in ons innerlijk afspeelt, en door dit spreken leren we menselijk te zijn.” [iv]

Arendt maakt zich niet alleen zorgen om de leugenachtigheid die de politiek aantast, maar ook om de reclametaal die de politiek binnendringt.

Maar het spreken kan enkel bevrijden en een wereld stichten, als het de feitelijke waarheid respecteert en zich inspant om naar de zin en betekenis van gebeurtenissen te zoeken. Andersom: waar gebeurtenissen in een mal van vooroordelen geperst worden en de feitelijke waarheid onder leugens of verzinsels bedolven, verzinkt het spreken in het drijfzand van de zelf opgestarte zwendel. Deze leugenachtigheid was het waarmerk van het stalinisme en het nazisme. Maar tot haar ontzetting heeft Arendt vastgesteld dat ook haar nieuwe vaderland, waarvan ze het ontstaan zo enthousiast beschreven heeft, zich verlaagd heeft tot het verspreiden van een gigantisch aantal leugens met betrekking tot de oorlog in Zuidoost-Azië. Arendt voegt er sarcastisch aan toe dat de leugenaar alleen baat heeft bij de eigen leugens, als hij de feitelijke waarheid kent en niet vergeet dat hij aan het liegen is.

Vandaag zijn we in een situatie beland waarbij zich in de wereld alternative facts voordoen. Leugens ontkennen een feitelijke waarheid waarvan slechts enkelen op de hoogte zijn. Alternative facts, echter, loochenen een feitelijke waarheid waarvan miljoenen kennis genomen hebben. Als Trump na zijn inauguratie zegt: “Nog nooit hebben zoveel mensen de eedaflegging van een president meegemaakt”, dan hebben tientallen miljoenen mensen op tv gezien dat dit onwaar is. Toch raakt Trump daarmee weg, wordt hij niet gebrandmerkt als leugenaar en bedrieger. Het waarlijk misdadige aan die hele toestand is de afbraak van het geloof dat wij, mensen, een wereld delen waarover we kunnen spreken. Eigenlijk staat dit gelijk met de afbraak van elk politiek fundament.

Arendt maakt zich evenwel niet alleen zorgen om de leugenachtigheid die de politiek aantast, maar ook om de reclametaal die de politiek binnendringt. Ze heeft het over Madison Avenue-praktijken – alluderend op de straat of laan in Manhattan waar grote reclamebureaus gevestigd zijn. Zo wou Nixon de oorlog in Vietnam, die de Verenigde Staten met al hun leugens niet konden winnen, wel beëindigen, maar hij wou geen gezichtsverlies lijden. Enkele jaren geleden, na de bomaanslagen in Brussel op de luchthaven en in de metro, vertelde de toenmalige eerste minister dat dergelijke aanslagen moeten worden vermeden, “omdat die schadelijk zijn voor het imago van de hoofdstad”. Niet de 35 doden, niet de meer dan 300 gewonden, waarvan sommigen jarenlang aan een hospitaalbed gekluisterd lagen, neen: het imago, geen gezichtsverlies lijden. Imagovorming, aldus Arendt in haar laatste, bijna testamentaire lezing naar aanleiding van de tweehonderdste verjaardag van de Verenigde Staten, is nu opgenomen “in het gigantische arsenaal van menselijke dwaasheden”. Imago is de bedrieglijke triomf van de consumptiemaatschappij die alles wat ze aanraakt, in puin legt.

De domheid waarover Kant en Arendt het hebben, heeft niets te maken met een gebrek aan scholing of aan intelligentie, maar bestaat uit een gedachteloosheid die geen onderscheid meer kan maken tussen feit en fictie, betekenisvol en triviaal, subliem en dwaas. Waar die onderscheidingen wegvallen, dreigt het totalitarisme.

Al in een tekst uit 1954, getiteld ‘Understanding and Politics’, haalt Arendt snoeihard uit naar reclame en naar onze wereld waarin reclame zo een prominente plaats gekregen heeft. In geen enkele beschaving waren mensen onnozel genoeg, aldus een astrante Arendt, om hun koopgewoonten af te stemmen op de stelregel dat eigenlof de hoogste aanbeveling verdient. Deze onnozelheid gaat gepaard met een verlies aan gezond verstand en gemeenschapszin en met een toenemende domheid. Om toe te lichten wat ze onder domheid verstaat, wendt Arendt zich tot Immanuel Kant, meer specifiek tot de Kritik der reinen Vernunft, die ze naar eigen zeggen al op de middelbare school las. In die fameuze eerste Kritiek staat een voetnoot waarin Kant domheid omschrijft als een gebrek aan oordeelsvermogen. En oordeelsvermogen, waarvoor Aristoteles het Griekse woord ‘phronêsis’ gebruikte, is de politieke deugd bij uitstek: het vermogen om te oordelen, om met respect voor de feiten een mening te vormen over een stand van zaken in de wereld, om te beslissen wat geoorloofd is en wat niet, wat de samenleving ten goede komt en wat niet. De domheid waarover Kant en Arendt het hebben, heeft dus niets te maken met een gebrek aan scholing of aan intelligentie, maar bestaat uit een gedachteloosheid die geen onderscheid meer kan maken tussen feit en fictie, betekenisvol en triviaal, subliem en dwaas. Waar die onderscheidingen wegvallen, dreigt het totalitarisme. Daarom schrijft Arendt – in een van die verbijsterende zinnen waar haar oeuvre zo rijk aan is: “De ideale onderdaan van een totalitaire heerschappij is niet de overtuigde nazi noch de overtuigde communist, maar de mens voor wie het onderscheid tussen feit en fictie niet langer bestaat.” [v] Geen overtuigingen, geen meningen of oordelen, maar een gehersenspoelde, uit clichés opgetrokken gedachteloosheid die bereid is om het even wat te doen.

Hier loert de banaliteit van het kwaad om de hoek – een kwaad dat niet ontspringt aan duivelse drijfveren, zoals nijd of wrok of hebzucht, maar bedreven wordt door mensen die nooit uitdrukkelijk beslist hebben om slecht of goed te doen, met andere woorden: door wezens die weigeren personen te zijn en dus niemand zijn, ja-knikkers, meelopers.

Arendt spreekt haar overtuiging uit dat wij, mensen, op de aarde een wereld kunnen stichten, een samenleving. Het lijkt wel een mirakel. Het begint met het besef dat wij, mensen, de wereld delen.

Ondanks deze vlijmscherpe kritiek blijft Arendt haar overtuiging uitspreken dat wij, mensen, op de aarde een wereld kunnen stichten, een samenleving. Het lijkt wel een mirakel. Het begint met het besef dat wij, mensen, de wereld delen. Filosofen hebben datgene wat mensen gemeenschappelijk hebben en met elkaar verbindt, altijd in het innerlijk van de mens gezocht en gevonden. De Griekse filosofie legde de klemtoon op het vermogen om te denken, ratio zegden de Romeinen. In de achttiende eeuw werd onder meer door Rousseau het accent verlegd naar het gevoelsleven: wat mensen gemeen hebben, is het medelijden, de aangeboren afkeer om een medemens te zien lijden. Vandaag hebben we het over ons brein of over genen. Arendt, evenwel, vraagt aandacht voor het onloochenbare feit dat wij, mensen, een wereld delen, dat het menselijk bestaan zich in de wereld voltrekt of dat mens-zijn betekent: in-de-wereld-zijn.

De westerse cultuur leeft sinds het begin van de moderne tijd in de waan dat ze de wereld ontdekt heeft. Niets is minder waar. Moedige ontdekkingsreizigers hebben de planeet aarde in kaart gebracht en aangetoond dat we op een bol leven en gedreven wetenschappers hebben het fysische, chemische en biologische aspect van de werkelijkheid blootgelegd. De wereld, echter, als het domein van de intermenselijke aangelegenheden werd en wordt over het hoofd gezien en is aan herstel toe.

Een wonderlijk herstel. Mirakel is het woord dat Arendt gebruikt om over de nataliteit te spreken, het vermogen van de mensen om te beginnen en te vernieuwen. Om het onwaarschijnlijke ter wereld te brengen. Even onwaarschijnlijk als het ontstaan van intelligent leven op aarde, even onwaarschijnlijk als de magnifieke veelvoud aan talen bij de mensen, even onwaarschijnlijk als de prachtige fresco’s van Giotto in Padua of als de opbloei van het Engelse theater met Shakespeare, even onwaarschijnlijk als het gigantische succes van de wetenschappen in de moderne tijd, even onwaarschijnlijk als de bereidheid van mensen om elkaar te vergeven, om elkaar te vertrouwen, om met beloftes een gezamenlijke toekomst uit te tekenen. Even onwaarschijnlijk als de handdruk die de Franse president François Mittérand en de Duitse bondskanselier Helmut Kohl elkaar gaven in Verdun in 1984. De geschiedenis van de mensen wordt niet gevormd door een reeks gebeurtenissen die elkaar veroorzaken en elkaar opvolgen. De geschiedenis bestaat uit het onvoorziene en onverwachte, uit het onwaarschijnlijke, want wij, mensen, zijn beginners. Of zoals Arendt in een van haar meest inspirerende alinea’s zegt: “Ons korte, zich naar de dood spoedende leven zou onvermijdelijk slechts kunnen resulteren in de ondergang en vernietiging van alles wat menselijk is, als wij niet het vermogen bezaten deze dodenmars te onderbreken en iets nieuws te beginnen, een vermogen dat ligt opgesloten in het handelen, als om ons er voor altijd aan te herinneren dat mensen, al zijn zij sterfelijk, niet zijn geboren om te sterven, maar om een begin te maken”. [vi]

In het spoor van Arendt wil ik eindigen met poëzie. Voor de gelegenheid met verzen van misschien wel Vlaanderens grootste dichter, Leonard Nolens:

Beginnen, je kunt het niet leren.
Beginnen, je krijgt het hier mee.
Beginnen is van dag tot dag vandaag.
Beginnen duurt het langst.
Beginnen heeft geen toekomst dan
Beginnen.
Beginnen is het eeuwigste talent. [vii]

Noten

[i] Over revolutie. Atlas, 2004, p. 256. (On Revolution. Penguin, 1981, p. 215.)
[ii] Tussen verleden en toekomst. Garant, 1994, p. 79. (Between Past and Future. Penguin, 1968, p. 149.)
[iii] Over revolutie, p. 280. (On Revolution, p. 237.)
[iv] Het leven van de geest. Ten Have, p. 658. (Menschen in finsteren Zeiten. Piper, 2014, p. 37.)
[v] Totalitarisme. Boom, 2017, p. 342. (The Origins of Totalitarianism. HBC, 1979, p. 474.)
[vi] De menselijke conditie. Boom, 2011, p. 228. (The Human Condition. Chicago U.P., 1958, p. 246.)
[vii] Een dichter in Antwerpen. Querido, 2005, p. 19.

Delen

Prater, denker of doener?

Schrijf in op onze nieuwsbrief. Wij mikken op debat, wetenschap en actie.

Arendt
Academy

Leer waar en wanneer jij wil

Wetenschappelijke inzichten.
In toegankelijke e-learnings en webinars.