Sport staat bekend om zijn verbindende kracht. Het brengt mensen van verschillende achtergronden samen en bevordert teamgeest, samenwerking en respect. Maar kan sport ook een antwoord bieden op maatschappelijke uitdagingen zoals radicalisering? We gaan erover in gesprek met doctoraatsonderzoeker Younis Kamil en dr. Daniel Köhler.
Younis Kamil is een sportwetenschapper met meer dan 15 jaar ervaring in sportgericht jeugdwerk. Als doctoraatsonderzoeker aan de Vrije Universiteit Brussel bestudeert hij het potentieel van sport voor de preventie van radicalisering. Dr. Daniel Köhler is oprichter en directeur van het German Institute on Radicalization and De-radicalization Studies (GIRDS). Hij is een toonaangevend expert op het gebied van deradicalisering en de aanpak van verschillende vormen van gewelddadig extremisme.
Younis, wat inspireerde je om onderzoek te doen naar sport als hulpmiddel in de preventie van radicalisering?
Younis: Ik heb jarenlange ervaring met sport als instrument in jeugdzorg. Daarbij gebruikte ik sport om bij te dragen aan inclusie en jeugdzorg, maar ik deed dat zonder enig methodologisch kader. Het was een gelukkig toeval dat ik van de Vrije Universiteit Brussel en het Hannah Arendt Instituut de kans kreeg om precies dit soort onderzoek uit te voeren rond sport als middel tegen radicalisering. Ik gebruik de theorie van Daniel Köhler over de- en repuralisatie als methodologisch kader voor het Belgische Red Courts Program, een op voetbal gebaseerd programma ter bevordering van sociale cohesie, opgezet door de Belgische voetbalbond.
Je maakt in jouw onderzoek gebruik van Daniel’s theorie van depluralisatie en repluralisatie. Wat houdt dat precies in?
Daniel: Het kernidee achter deze theorie is het psychologische proces dat mensen aanzet tot het gebruik van geweld of andere vormen van afwijkend gedrag. Dat psychologische proces is, ondanks de verscheidenheid aan ideologieën en de uitingen ervan, altijd hetzelfde. Het radicaliseringsproces is een tweeledig proces. Ten eerste word je als mens constant geconfronteerd met problemen; persoonlijke problemen, maar ook maatschappelijke problemen, zoals ongelijkheid of onrechtvaardigheid. Bijvoorbeeld, vrouwen en kinderen worden afgeslacht in Syrië en niemand doet er iets aan. Migranten komen naar Duitsland en vernietigen de witte westerse cultuur. Extremistische groeperingen capteren deze problemen, kaderen ze in een bepaalde ideologie en stellen de urgentie scherp. Ze zeggen: ‘Luister, dit specifieke probleem wordt elke dag erger, het is tijd om er iets aan te doen.’ Ze spelen in op de wens om familie, cultuur, natie of land te beschermen. Tegelijkertijd doet er zich een ander proces voor: de mogelijke oplossingen voor het probleem nemen af. De oplossingen die binnen handbereik liggen, worden zodanig uitgedund dat geweld of andere vormen van agressie geleidelijk aan aantrekkelijker worden, omdat niets anders meer lijkt te werken.
Op een bepaald moment interageren beide processen. Enerzijds focus je je steeds meer op de problemen, anderzijds internaliseer je de boodschap dat de ‘gematigde oplossingen’ niet meer werken. Niemand begrijpt je, behalve dan de extremistische groepering. Zij begrijpen hoe belangrijk die problemen voor je zijn en ze bieden oplossingen die op het eerste gezicht het probleem echt lijken aan te pakken. Maar uiteindelijk maken deze oplossingen het probleem alleen maar erger. Het zijn ‘functionele oplossingen’, niet bedoeld om het probleem op te lossen maar om nog meer frustratie, woede en agressie op te wekken. Met als gevolg dat je vervreemdt van jouw familie en van de samenleving. Dat is het proces van depluralisatie. De focus op een bepaald probleem en op de eigen oplossingen wordt absoluut. Enkel de eigen versie van sociale rechtvaardigheid, alleen het eigen begrip van oorlog, vrede en eer, telt nog.
Daartegenover staat het proces van repluralisatie. Het proces van depluralisatie kan je immers omkeren. Je kan mensen laten kennismaken met diverse perspectieven op een bepaald probleem. Ook kan je hen bewust maken van het bestaan van meerdere uiteenlopende problemen. Ik zou een radicaliserend persoon bijvoorbeeld een oplossing kunnen aanreiken door te zeggen: laat je opleiden tot paramedicus, zodat je mensen in Syrië kunt gaan helpen. Maar eerst moet je hard studeren om je diploma te behalen. Op die manier verbreed ik de horizon van die persoon door nieuwe oplossingen aan te reiken en help ik die persoon te re-integreren in de samenleving. Er is groeiend empirisch bewijs dat deze theorie daadwerkelijk in de praktijk kan functioneren.
Kan ieder radicaliseringsproces omgekeerd worden? Of bestaat er zoiets als een point of no return?
Daniel: Neen, er bestaat niet zoiets als een point of no return; mensen veranderen hun hele leven lang. Mensen zijn in staat tot intensieve veranderingen in identiteit of persoonlijkheid, en ook hun omstandigheden kunnen veranderen. Dit betekent echter niet dat iedere persoon die tot het uiterste radicaliseert, aangespoord kan worden tot verandering. Het vereist een bepaalde mate van bereidheid en openheid. Maar als die openheid er is, is de kans op succes groot, zo hebben we gezien in deradicaliseringsprogramma’s over de hele wereld. Er zijn genoeg voorbeelden van voormalige terroristen die hun extremistische omgeving hebben verlaten en zich daarna zelfs hebben uitgesproken tegen extremisme en terrorisme.
De theorie van repluralisatie is oorspronkelijk ontworpen om toe te passen op mensen die al behoorlijk geradicaliseerd zijn. Maar ik zie geen reden waarom deze theorie niet preventief zou kunnen worden gebruikt. Het gaat erom mensen de tools te geven zodat het depluralisatieproces nooit kan beginnen. Denk aan een grotere veerkracht, sociale integratie of kritische mediageletterdheid. Zo maken we mensen bijvoorbeeld bewust van het feit dat ze mogelijks gemanipuleerd worden door extremistische groepen en proberen we hun vertrouwen in officiële instellingen terug op te bouwen.
Younis: Ik ben het helemaal eens met Daniel. Bovendien is het belangrijk om bij de preventie van radicalisering niet enkel aandacht te hebben voor de vaardigheidstekorten van die personen, maar ook voor hun context. Velen glijden af in extremisme omdat ze familie of vrienden hebben in die milieus.
Dus het is niet alleen belangrijk om naar het individu te kijken, maar ook naar de netwerken en gemeenschappen die hen omringen?
Younis: Zeker en vast. Zo merkte ik bijvoorbeeld dat een van de coaches in mijn voetbalclub radicaliseerde. Eerst hield ik goed in de gaten wie zijn vrienden waren en wat hij deed in zijn vrije tijd. Daarna gaf ik hem meer verantwoordelijkheid in onze club. Dat klinkt tegenintuïtief, maar voor hem was het een kans om in contact te komen met mensen buiten zijn extremistische omgeving. Toch blijft het nog altijd belangrijk om in de gaten te houden wat hij doet en zegt, omdat je wil vermijden dat hij binnen de club extremisme onder de jongeren in de voetbalclub gaat verspreiden.
Waarom is sport een geschikt middel om radicalisering te voorkomen?
Daniel: Sport en creatieve ateliers behoren al tientallen jaren tot de standaardmethoden die worden gebruikt bij het voorkomen of tegengaan van gewelddadig extremisme. Kijk bijvoorbeeld naar de periode na de hereniging van Duitsland in de jaren 90. Het land kreeg toen te maken met een golf van extreemrechts geweld. Tieners sloten zich aan bij straatbendes of skinheads en kwamen terecht in geweld en criminaliteit. Het jeugdwerk gebruikte toen sport om die radicalisering tegen te gaan. Sport was een manier om de interesse van tieners te wekken, ze van de straat te krijgen en ze een duidelijk doel te geven met een dagelijks, wekelijks of maandelijks perspectief. Ze gebruikten sport om kwetsbare jongeren te verbinden, te socialiseren en te integreren in bredere sociale netwerken en pro-sociale omgevingen. Dus, het gebruik van sport of creatieve ateliers kent een lange geschiedenis in de strijd tegen radicalisering. Maar, zoals Younis al zei, deze methodes waren weinig wetenschappelijk onderbouwd. Het ging vooral om het ‘hebben van een fijne tijd’. Zo’n aanpak kan zeker zinvol zijn, maar vanuit een wetenschappelijk perspectief ontbrak een duidelijke methodiek. Daarom is het onderzoek van Younis meer dan welgekomen.
Younis: Er bestaan twee verschillende perspectieven op het gebruik van sport als preventiemiddel: maatschappelijk werk en jeugdwerk enerzijds, en ‘sport voor ontwikkeling’ anderzijds. In mijn onderzoek hanteer ik het perspectief van ‘sport voor ontwikkeling’. Maatschappelijk werk en jeugdwerk zijn heel open. Zoals Daniel net zei, draait het daarbij vooral om het hebben van ‘een fijne tijd’. ‘Sport voor ontwikkeling’ daarentegen is zeer systematisch en doelgericht. Bijvoorbeeld, het opbouwen van zelfvertrouwen en kritische denkvaardigheden zijn cruciaal als je jongeren wil helpen om weg te blijven van radicale ideologieën. De vraag is: moet het werken aan deze vaardigheden deel uitmaken van een programmatische veranderingsleer om echt resultaat op te leveren, of is het toch beter om op het moment zelf een beetje te bekijken hoe je de dingen aanpakt en te hopen dat er uiteindelijk iets positiefs uitkomt? De Verenigde Naties, bijvoorbeeld, kiezen in hun programma’s voor de tweede optie. Hun aanpak is in zekere zin heel willekeurig, zonder enige richting.
Waarom is sport een geschikt middel om radicalisering te voorkomen?
Younis: Voetbal is allesbehalve een ideaal middel. Voetbal kent zoveel excluderende factoren dat ik zelfs zou durven zeggen dat – moest ik mijn onderzoek opnieuw doen – ik een andere sport zou kiezen die bijvoorbeeld geen gewelddadige Ultra-fans kent. In een van onze voetbalprogramma’s hebben we twee kinderen die constant met elkaar op de vuist gaan omdat de ene een Barca-fan is en de andere een Real Madrid-supporter. Het probleem is dus dat voetbal op zich eigenlijk depluraliserend is. Tegelijkertijd is voetbal erg populair en makkelijk om te organiseren. Dat vind ik een belangrijk uitgangspunt: zo’n programma moet laagdrempelig en toegankelijk zijn. Voetbal is eenvoudig: vier stenen, een bal, dat is het.
Daniel: Ik ben zelf niet zo’n voetballiefhebber, maar voetbal is wel een extreem populaire sport met een grote industrie. Er is grote interesse vanuit clubs en politici om dit soort voetbalprojecten rond extremisme-preventie te ondersteunen. Voetbal is in die zin inderdaad beter dan een sport waar niemand in is geïnteresseerd. Niet alleen houden kinderen van voetbal, het maakt ook deel uit van allerlei culturen.
Hoe is het voetbalprogramma opgebouwd?
Younis: Het Red Courts programma heeft drie belangrijke aspecten. Ik noem het de ‘Triple C’-benadering. Eerst en vooral is de ‘content’ of inhoud belangrijk: wat onthouden de jongeren uit de oefeningen? Daarnaast zijn de ‘coaches’ en hun manier van coachen van belang. Die coaches zijn namelijk een opportuniteit voor jongeren om in aanraking te komen met nieuwe mensen en andere milieus. Tenslotte is er de ‘context’. Het is belangrijk om diverse mensen samen te brengen en nieuwe netwerken te creëren. In Genk, bijvoorbeeld, hebben we vanuit de voetbalclub linken gelegd met het sociaal jeugdwerk. Ook de plaatselijke moskee en kerk zijn verbonden aan het programma, net zoals het jeugdcentrum.
Wie hebben jullie bereikt met het voetbalprogramma?
Younis: Niet de beoogde doelgroep. De kinderen die deelnemen, zo realiseren we ons nu, hebben een normaal zelfvertrouwen. Meer zelfs, sommigen onder hen hebben een bovengemiddeld hoog zelfvertrouwen. Dat betekent dat jongeren met een lager zelfvertrouwen – die jongeren die je als kwetsbaar zou beschouwen – niet naar ons programma komen, omdat ze bang zijn voor een diverse omgeving. Bovendien is het inschrijven zelf al een hoge drempel. Dit is een van de belangrijkste leerpunten uit het onderzoek. De kinderen die kwamen opdagen waren super geïnteresseerd, open-minded en dus compleet tegenovergesteld aan de doelgroep die we in gedachten hadden.
Daniel: Je kunt de groep mensen die je idealiter wil laten deelnemen aan preventieprogramma’s nu eenmaal niet dwingen. Tegelijk zien we dat personen die deelnemen aan die programma’s, of het nu volwassenen of tieners zijn, hetgeen wat ze leren doorgeven aan anderen – zij het klasgenoten of medespelers in de sportclub. Ze nemen als het ware de rol van bemiddelaar op zich. Op die manier reikt de inhoud van het programma veel verder dan enkel de deelnemende groep.
Daarnaast is ons algemene beeld van de groep mensen die kwetsbaar is voor radicalisering betwistbaar. Zo lijkt het vanzelfsprekend dat mensen met een migratieachtergrond die geen solide opleiding kregen of uit gebroken gezinnen komen, kwetsbaarder zouden zijn voor radicalisering. Maar, als dat effectief het geval zou zijn, dan zouden terrorisme en extremisme alomtegenwoordig zijn in onze samenlevingen – wat, voor alle duidelijkheid, niet het geval is. Dus, er speelt duidelijk iets anders. Er bestaan genoeg voorbeelden van mensen met een welgestelde achtergrond of hoge opleidingsgraad die hun toevlucht hebben gezocht in terrorisme terechtkwamen. Osama Bin Laden, bijvoorbeeld, was een multimiljonair. Het feit dat meer opgeleide, gemotiveerde en zelfbewuste tieners naar deze programma’s komen, betekent dus niet dat ze daarom minder kwetsbaar zouden zijn. Meer zelfs. Er bestaan studies die aantonen dat mensen in gewelddadig extremisme over het algemeen juist een hoog zelfvertrouwen hebben. Je moet behoorlijk zeker zijn van jezelf en van je overtuigingen als je de mainstream wil aanvallen vanuit een minderheidspositie.
Zou het interessant zijn om dit soort programma’s te organiseren voor volwassenen?
Daniel: Het is zeker geen verspilling van tijd om preventieprogramma’s ook op volwassenen te richten. Studies tonen aan dat de gemeenschap immers centraal staat. Het zijn de familieleden en de vriendenkring die radicalisering als eerste opmerken. Maar, in veel gevallen weten ze niet hoe ze hiermee moeten omgaan. Dus, volwassenen of tieners die heel ver staan van mogelijke radicalisering, kunnen nog steeds belangrijke bondgenoten zijn in die programma’s. Ze kunnen op het juiste moment tegen een ander kind, een andere ouder zeggen: ‘luister, je moet hulp krijgen, je moet met iemand praten’. Het gaat er eigenlijk om mensen te vertellen dat ze allemaal deel uitmaken van dezelfde samenleving, waarin ze een belangrijke rol hebben als het gaat om hulp bieden aan die mensen wiens blik op hun problemen volledig gedepluraliseerd is.
Younis: In ons voetbalprogramma zien we dat sommige moeders van deelnemende kinderen de sessies vanuit de zijlijn komen observeren. Voor het reflectiemoment komen ze dan wat dichterbij, omdat ze willen horen wat iedereen zegt. Dat is natuurlijk een perfecte gelegenheid om een moment van repluralisatie te creëren. Studies tonen aan dat primaire preventie eigenlijk al moet beginnen in de kleuterschool. Het draait daarbij niet zozeer rond het kind, maar vooral rond de ouders.
Hoe kun je het succes van een preventieprogramma meten?
Daniel: In feite proberen we een mogelijke verbinding te meten tussen een event en een non-event – een persoon die mogelijk dreigt te radicaliseren maar uiteindelijk niet radicaliseert – en dat is wetenschappelijk gezien bijna onmogelijk. Wat we wel kunnen doen, is de aanwezigheid van veerkracht-versterkende factoren meten, waarvan we weten dat die beschermend kunnen werken tegen radicalisering. Denk bijvoorbeeld aan gemeenschapsgevoel en mediageletterdheid.
Younis: Het is ook niet altijd even rechtlijnig. Er is een studie die aantoont dat het zelfbeeld van jongeren aan het einde van zo’n programma lager is dan aan het begin – en dat moet als een positief resultaat worden gezien, omdat het betekent dat ze op een kritische manier aan zelfreflectie zijn gaan doen.
Welke rol kunnen overheden spelen in het repluraliseren van de samenleving?
Younis: Kijk bijvoorbeeld naar de taal die overheden gebruiken, of de gevoeligheid voor diversiteit die zij aan de dag leggen in hun communicatie. Lokale overheden hebben intussen geleerd hoe belangrijk dat is. Kijk je naar hun sociale mediakanalen, dan zie je dat ze de afgelopen drie jaar de mensen die op hun foto’s of beelden staan, hebben gediversifieerd. Ook spelen lokale overheden een directe rol in ons programma. Ik zou graag de lokale burgemeesters uitnodigen om de certificaten tijdens de officiële ceremonie uit te reiken. Op die manier creëer je namelijk opnieuw een opportuniteit om mensen van verschillende achtergronden samen te brengen.
Daniel: We moeten overheden betrekken omdat ‘regime legitimiteit’ – het laten zien aan deze jongeren hoe bestuur en beleidsvorming daadwerkelijk werkt – enorm belangrijk is. En dat begint bij persoonlijk contact. De meeste van deze jongeren hebben enkel contact met de autoriteiten via de school of politie. Ze hebben geen idee hoe onze samenleving echt werkt. En dat terwijl velen onder hen wel de droom koesteren om een zekere maatschappelijke rol te vervullen. Ze geloven dat ze – vanwege hun achternaam, de kleur van hun huid of hun religie – nooit de kans zullen krijgen om die droom na te streven. Het is dus belangrijk om deze jongeren te laten zien dat er mensen met diverse achtergronden, bijvoorbeeld burgemeester, politieagent, brandweerman of leraar kunnen worden. Ik pleit dus voor het betrekken van burgemeesters en raadsleden, het betrekken van wijkagenten, brandweerlieden, paramedici, noem maar op. Betrek die mensen die van nature rolmodellen zijn voor jongeren. Uiteindelijk komt het neer op het ontmoeten van mensen die je normaal gezien niet zou ontmoeten.