Wat kunnen straathoekwerkers vandaag met Hannah Arendts denken? Hoe kunnen haar concepten bijdragen aan een kritische reflectie op hun dagelijkse praktijk en de maatschappelijke context waarin ze werken? En welke lessen kunnen collega-sociaal werkers, beleidsmakers en politici uit deze reflectie leren? Deze vragen stonden centraal tijdens de eerste editie van ‘De Straat Der Dingen’. Tijdens deze studiedag in het Hannah Arendt Instituut verhelderde Tamara Lavaert (SAM vzw), de straathoekwerkmethodiek en reflecteerde Jeannette Hartman (docent filosofie en ethiek aan de NHL Stenden Hogeschool Leeuwarden) over Hannah Arendts ideeën. Straathoekwerk Mechelen ging op basis van deze ideeën in gesprek met diverse veldwerkers, beleidsmakers en politici over straathoekwerk.
Auteurs: Vincent Detaeye en Laurens Tuypens (Straathoekwerk Mechelen)
Hoewel Hannah Arendt bekendstaat als een invloedrijke filosofische en politieke denker van de twintigste eeuw, blijven haar theoretische concepten relevant voor diverse disciplines. Ook binnen het hedendaagse sociaal werk groeit de erkenning van het belang van haar inzichten. Bijna vijftig jaar na haar overlijden merken we dat veel van haar thema’s nog steeds actueel zijn. Mensenrechten, migratie, bureaucratisering, polarisatie en economisering zijn allemaal brandende kwesties die de maatschappelijke context vormen waarbinnen straathoekwerk en sociaal werkers vandaag de dag opereren.
Als veelzijdige en stekelige denker laat Arendt zich duidelijk niet in één specifiek domein plaatsen en verzette ze zich steeds tegen algemeen heersende opvattingen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de impact van Arendts’ denken zich uitstrekt buiten de politieke en filosofische wetenschappen. Zelfs de titel ‘filosofe’ kon haar niet bekoren, omdat zij vond dat dé filosofie te ver van de werkelijkheid afstond. Ze verlangde ernaar middenin de wereld te staan, omdat je volgens haar pas volledig mens bent in gesprek met anderen. Straathoekwerker avant la lettre?
Het mag helder zijn dat Arendts voorliefde om middenin de (leef)wereld van mensen te staan en zorg te dragen voor diezelfde wereld, de interesse als straathoekwerkers alleen maar aanwakkert. Hoewel Hannah Arendt nooit specifiek over straathoekwerk of sociaal werk heeft geschreven, zijn veel van haar concepten en thema’s inspirerend. Hoe kan het ook anders met citaten zoals ‘Niemand heeft het recht te gehoorzamen’ [1] en ‘Politieke kwesties zijn te belangrijk om aan politici te worden overgelaten’ [2]?
Hierbij rijst natuurlijk de vraag: wat kunnen straathoekwerkers vandaag nog meer met Arendts denken? Hoe kunnen haar concepten bijdragen aan een kritische reflectie op de dagelijkse praktijk, de systemen waarin we werken en de bredere maatschappelijke context? En welke lessen kunnen collega-sociaal werkers, beleidsmakers en politici uit deze reflectie leren?
De uiteenzetting van Tamara Lavaert en Jeannette Hartman kan je hieronder (her)bekijken.
Menselijke waardigheid: meer dan mensenrechten
Een fundamenteel gedeeld leidmotief in de intellectuele nalatenschap van Arendt en de kernopdracht van sociaal werk is bouwen aan een wereld die recht doet aan menselijke waardigheid. Maar wat is menselijke waardigheid?
Als straathoekwerkers, die uitgaan van het principe dat iedereen recht heeft op een menswaardig bestaan, stellen we dat menselijke waardigheid onlosmakelijk verbonden is met: (sociale) grondrechten; het recht om erbij te horen en van betekenis te zijn (zorgethiek); en het recht om eigen keuzes te maken (individuele bestaansethiek). Hieruit blijkt dat grondrechten enerzijds een belangrijk fundament en referentiekader vormen voor menselijke waardigheid, maar anderzijds op zichzelf niet voldoende zijn.
Volgens Arendt zijn mensenrechten ook nooit onafhankelijk te zien van specifieke gemeenschappen die deze rechten garanderen en beschermen. Zelfs als mensen formeel mensenrechten hebben, zijn ze daarom in de praktijk niet altijd uitvoerbaar. Rechten doen gelden impliceert immers een verbondenheid met een groepsverband die ze bewaakt. Sociaal werkers die werken met mensen op de vlucht of dak- en thuislozen, komen snel tot de pijnlijke conclusie dat universele rechten op zich geen menselijke waardigheid garanderen. Ook de gekende sociale grondrechten zoals recht op wonen, onderwijs, enzoverder zijn voor velen tegenwoordig moeilijk realiseerbaar. Kortom, rechten op zich verzekeren nog geen recht op die rechten.
Hoewel menselijke waardigheid en de gedeelde verantwoordelijkheid voor de wereld centraal staan in het denken van Arendt, biedt zij jammer genoeg geen concrete antwoorden op de vraag: wat is menselijke waardigheid? Ze biedt echter wel handvatten om ons te doen nadenken over ons handelen in de wereld en ze toont aan dat onze verantwoordelijkheid voor de wereld vorm krijgt in dat handelen.
Pluraliteit als basis voor menselijke waardigheid
Voor Arendt is menselijke waardigheid nauw verbonden met het begrip pluraliteit. Dit betekent enerzijds dat elke persoon volstrekt uniek is door zijn eigen perspectief op de wereld. Anderzijds zijn we gelijk, omdat we allemaal het vermogen hebben om deze unieke perspectieven met elkaar te delen.
Hoewel pluraliteit enige overlap heeft met het ethisch principe ‘respect voor diversiteit’, zoals beschreven staat in de internationale definitie van sociaal werk, zijn de twee niet uitwisselbaar. Diversiteit richt zich namelijk op verschillen tussen mensen, terwijl pluraliteit gaat over de betekenis van deze verschillende perspectieven op de werkelijkheid. Alleen door alle perspectieven toe te laten, kunnen we de wereld zien zoals die echt is. Deze benadering gaat verder dan wij-zij-denken en geeft tegenwicht aan polarisatie.
Hieruit kunnen we als straathoekwerkers een belangrijke les trekken. Werken aan menselijke waardigheid, volgens Arendt, betekent werken aan erkenning. Erkenning dat je erbij hoort, erkenning voor wat je kan en erkenning voor wie je bent.
Van (her)denken naar handelen
Niet alleen (her)denken was belangrijk voor Arendt, ze besteedde ook veel aandacht aan het doen, of de ‘Vita Activa’. De drie vormen van menselijke activiteiten die ze daarin onderscheidt (arbeiden, werken en handelen) bieden ons een interessant kader om na te denken over ons eigen professionele handelen. Of zijn we toch vooral bezig met werken?
Arbeiden, om te beginnen, betreft alle terugkerende en herhaalde activiteiten die nodig zijn voor het voortbestaan, zoals eten, wassen en slapen. Dit zijn activiteiten die (biologisch) noodzakelijk zijn en waarvan je dus fundamenteel niet vrij bent. Bovendien bevinden deze activiteiten zich bijna uitsluitend in de private of huishoudelijke sfeer, maar daarover later meer.
Werken vervolgens omvat alle activiteiten die te maken hebben met de beheersing van de natuur en de vereenvoudiging van de wereld. Dit betekent bijvoorbeeld het creëren van gebruiksartikelen zoals een huis of een stoel, maar ook het maken van wetten, regelgeving en instituties. In tegenstelling tot arbeiden, waarbij we spreken over verbruiks- in plaats van gebruiksartikelen, houdt werken voor een groot deel in dat we ons doelgericht, bruikbaar en efficiënt ontdoen van ‘verplichte’ arbeid. In die zin kan werken dus ook een zekere duurzaamheid betekenen. Arendt waarschuwt echter wel dat werken altijd gepaard gaat met geweld. Iets nieuws creëren, zoals een stoel, betekent bijvoorbeeld de vernietiging van een boom. Zo betekent het omvormen van de mens tot iets nuttigs of bruikbaars ook dat geweld wordt aangedaan aan de menselijke natuur.
Handelen tot slot heeft te maken met het laten zien wie je bent en hoe je over de gedeelde wereld denkt. Dit omvat activiteiten zoals openlijk discussiëren, het schrijven van opiniestukken, het organiseren van studiedagen en het opvoeren van theaterstukken in de publieke sfeer, waarbij het gemeengoed centraal staat. Het betreft dus het gezamenlijk vormgeven van de wereld waarin appreciatie wordt getoond voor pluraliteit als menselijke conditie.
Het onderscheid dat Arendt maakt tussen deze vormen van menselijke bezigheden, vormt bijgevolg een kritische spiegel voor het ‘handelen’ van sociaal werkers. In een technocratische maatschappij doordrongen van formalisering, voortgangsrapporten, registratie en cliëntverslagen, zou Arendt terecht de vraag stellen of we niet meer bezig zijn met werken ten koste van handelen? Hoewel juridische en organisatorische regelgeving van belang zijn in een complexe wereld zoals de onze, moeten deze volgens Arendt steeds doordacht en besproken worden om slaafse gedachteloosheid te voorkomen. Want kwaadaardigheid, aldus Arendt, ontstaat niet altijd uit ‘kwade’ wil, maar uit het onvermogen om kritisch na te denken over je handelen en het effect van je handelen op anderen.
Als straathoekwerkers herkennen we ons natuurlijk niet als gedachteloze doeners die hun taken ondoordacht uitvoeren. En maar terecht ook. Toch moeten we waakzaam blijven, aangezien gedachteloosheid ook kan voorkomen in iets ogenschijnlijk onschuldigs als taalgebruik. Wanneer we binnen het sociaal werk bijvoorbeeld spreken over onderwerpende termen als ‘zorgvermijders’ of ‘moeilijk te bereiken groepen’, dragen we onbewust bij aan stereotypen en vooroordelen.
Handelen maakt vrij
Als je aan een doorsnee burger vraagt: ‘Wat betekent vrijheid voor jou?’, zal die allicht iets antwoorden in de aard van: ‘Dat ik kan doen en laten wat ik wil’. Dit is in de ruime context van het sociaal werk niet anders.
In heel wat sociaalwerktheorieën wordt ‘vrijheid’ voornamelijk vanuit een individuele invalshoek benaderd, waarin zelfbeschikking en de regie over het eigen leven centraal staan. Denk hierbij bijvoorbeeld aan bepaalde interpretaties van het ‘empowerment paradigma’, ’the capability approach’, ‘quality of life’, etc. De doelgroep verdient hierbij een omgeving met keuzemogelijkheden om het persoonlijke leven naar eigen goeddunken vorm te geven. Een randvoorwaarde daarbij is dat mensen vrij zijn van beperkingen. Grond- en mensenrechten bevrijden ons misschien van dwang, maar volgens Arendt leidt dit niet noodzakelijk tot vrijheid.
Volgens haar horen dit soort interpretaties van vrijheid thuis in de private sfeer, het domein van het arbeiden. Hier staan individueel welbevinden, verborgenheid en onvrijheid centraal. Het is het terrein waar persoonlijke bezigheden, het gezin, huiselijke communicatie en activiteiten zich afspelen: de plek waar privé-geluk wordt nagestreefd.
Als straathoekwerkers merken we dat onze gasten [5] zich vaak in een sfeer van overleving bevinden, zowel fysiek als mentaal. Ze zijn voortdurend op zoek naar een slaapplek, voedsel, warmte, geborgenheid en rust. Om hierin stabiliteit te vinden moeten ze paradoxaal genoeg juist extra veel moeite doen omwille van protocollen en procedures. Dit draagt bij aan hun instabiliteit. Het lijkt erop dat hoe kwetsbaarder een persoon is, hoe meer voorwaarden er worden gesteld aan hun toegang tot rechten, wat resulteert in meer regels en verplichtingen. Hun bewegingsruimte wordt hierdoor sterk ingeperkt. Vreemd genoeg vormt hun privéleven ons werkterrein. Het is dan ook geen verrassing dat wij als straathoekwerkers op dit gebied zeer actief zijn en eigenlijk gevangen zitten in deze privésfeer, waarbinnen we voortdurend ondersteuning moeten bieden.
Niet alleen in de private sfeer ondervinden gasten moeilijkheden, eens te meer doen ze dat in de publieke sfeer, in de wereld die we allen delen en waar vrijheid zich ten volle manifesteert. Vrijheid, aldus Arendt, ontstaat bovenal binnen het domein van het handelen. Daar waar openbaarheid en gemeenschappelijkheid zich concentreren. Vrijheid ontstaat gezamenlijk en wordt beleefd in relatie tot de ander in die gedeelde ruimte die niemand bezit, die voor iedereen toegankelijk is en waar het algemene belang vooropstaat. Vrijheid is dus de mogelijkheid tot handelen: het mogen en kunnen deelnemen aan de publieke sfeer. Maatschappelijke ongelijkheid staat dit echter veelal in de weg aangezien niet iedereen kan of mag bijdragen aan de publieke sfeer.
Door hun dagelijkse strijd (arbeiden) ervaren gasten deze vrijheid nauwelijks. Ze komen niet of amper toe aan handelen en kunnen dus hun unieke perspectief op de werkelijkheid niet delen of laten gelden. Dit zou nochtans een meerwaarde zijn voor beleidsmakers en zou de maatschappelijke bewustwording van hun positie kunnen bevorderen. Straathoekwerkers faciliteren dit wel, maar het gebeurt nog te weinig. Vaak wordt er over de hoofden van de doelgroep heen gesproken, waardoor hun authentieke stem verloren gaat en het risico met zich meebrengt bevoogdend over te komen.
Mogelijkheden van verandering en vernieuwing
Een belangrijk concept in Arendts idee over vrijheid is nataliteit: het vermogen van mensen om steeds opnieuw te beginnen. Dit betekent dat we telkens nieuwe keuzes kunnen maken en onverwachte initiatieven kunnen ontplooien, waardoor onze samenleving en onderlinge relaties steeds in beweging blijven. Elke actie of beslissing heeft impact op anderen en draagt zo bij aan het veranderen van de wereld om ons heen. Nataliteit symboliseert de mogelijkheid om met het handelen ‘iets nieuws’ in de wereld te brengen. Een nieuw blikveld dat vanzelfsprekendheid van denken en doen bevraagt of doorbreekt. Het draagt tevens de verantwoordelijkheid in zich om deze vrijheid te gebruiken op een manier die bijdraagt aan een meer rechtvaardige samenleving. Het straalt een zekere vorm van hoop uit, maar vergt ook moed. Het is immers gemakkelijker te berusten in vanzelfsprekendheden.
Ondanks de dagelijkse worsteling met onzekerheden, de verwerking van teleurstellingen en de onoverzichtelijkheid van problemen, vinden gasten telkens weer de kracht om opnieuw te beginnen. De schaarste maakt hen dapper en dwingt hen creatief te zijn. Dit vermogen kan ons veel leren en gebiedt ons nederig te zijn. Misschien is dit een vrije interpretatie van Arendts nataliteitsbegrip maar het toont wel de geestkracht van onze gasten in hun dagelijkse overlevingstocht. Ook in onze werkrelatie is er veel ruimte om te experimenteren en nieuwe wegen in te slaan. Wij werken immers onvoorwaardelijk vanuit een open en dynamische verstandhouding, met respect voor het tempo van onze gasten.
Macht ontstaat samen
Gezamenlijk, eensgezind handelen en het geloof in het potentieel tot vernieuwing genereert macht. Het is een collectieve kracht die vrijkomt doordat mensen samen handelen en betekenisvolle veranderingen teweegbrengen. Macht ontstaat in Arendts woorden door ‘acting in concert’. [6] En deze vorm van macht heeft niets te maken met geweld want in dat geval worden mensen gedwongen of onderworpen. Kortom, zonder vrijheid is er geen macht en zonder het vermogen tot gezamenlijke actie geen vrijheid.
In Arendts ideeën over vrijheid en macht schuilt een boodschap voor straathoekwerk. Ze bieden een kader waarin werkers hun gasten kunnen helpen om hun stem te vinden en actief deel te nemen aan de publieke sfeer. Dit betekent niet alleen dat gasten hun persoonlijke verhalen en perspectieven kunnen delen, maar ook dat ze actief betrokken worden bij het vormgeven van de samenleving. Het gaat om het versterken van de capaciteit van gasten om invloed uit te oefenen op hun omgeving en zo echte verandering teweeg te brengen. Arendts idee dat macht ontstaat uit collectieve actie kan ons inspireren om samen met gasten en partners nieuwe initiatieven te blijven ontplooien die de heersende moraal uitdagen en zo bijdragen aan een meer rechtvaardige samenleving.
Dit is allemaal uiteraard makkelijker gezegd dan gedaan. Zeker wanneer gasten in hun dagelijkse ‘struggle’ voortdurend bezig zijn met het vervullen van hun basisbehoeften. Als straathoekwerkers kunnen we ons daarom niet eenvoudigweg enkel richten op het niveau van het handelen. Wanneer we ons echter volledig laten opslorpen in het voldoen aan primaire basisbehoeften schuilt het gevaar dat we gasten gaan herleiden tot een bundeling van problemen en zodoende onrecht aandoen aan hun ‘mens zijn’. Het is een én-én-verhaal en benadrukt het belang om gasten hun rechten te laten uitoefenen. Of zoals Arendt het mooi verwoordt: de betekenis van ’the right to have rights’ [7], het meest fundamentele mensenrecht volgens haar.
De ‘status quo’ provoceren
Hannah Arendts concepten bieden ons als straathoekwerkers waardevolle inzichten door het belang van menselijke waardigheid en pluraliteit te benadrukken. Hoewel zij geen concrete antwoorden geeft op wat menselijke waardigheid precies inhoudt, daagt zij ons uit om na te denken over ons handelen en de impact daarvan. Haar concepten van arbeiden, werken en handelen vormen een kritische spiegel voor sociaal werk in een bureaucratische samenleving. Wij kunnen leren van Arendts visie op vrijheid en macht, en onze gasten ondersteunen in het vinden van hun stem en het participeren in de publieke sfeer. Samen kunnen we bijdragen aan betekenisvolle veranderingen en de maatschappelijke ‘status quo’ uitdagen.
Bronnen
[1] Arendt, H. (2007). Hannah Arendt im Gespräch mit Joachim Fest. Eine Rundfunksendung aus dem Jahr 1964. HannahArendt.Net, 3(1). https://doi.org/10.57773/hanet.v3i1.114.
[2] Arendt, H. (1968) Men in Dark Times. Stellar Books. p. 74.
[3] Arendt, H. (1966/1973, new edition with added prefaces), The Origins of Totalitarianism. New York: A Harvest Book Harcourt Brace & company. p. 458.
[5] Het straathoekwerk spreekt niet over patiënten of cliënten maar over gasten. Ze zijn immers ’te gast’ in hun leefwereld. Ze leren de gasten en hun situatie kennen en ondersteunen hen om aansluiting te vinden bij de samenleving.
[6] Arendt, H. (1958/1998). The Human Condition. Chicago/London: University of Chicago Press. p. 244.
[7] Arendt, H. (1966/1973, new edition with added prefaces), The Origins of Totalitarianism. New York: A Harvest Book Harcourt Brace & company. p. 296-299.