Covid-19 en de maatregelen die zijn genomen om de verspreiding van het virus te stoppen raken het stadsleven in het hart. Veel van wat het stadsleven aantrekkelijk maakt teert op de fysieke nabijheid van een diversiteit aan mensen in dichtbevolkte bebouwde omgevingen. Geen wonder dus dat er vandaag een levendig debat woedt over de toekomst van de stad.
Centraal in dat debat staan de noden en wensen van de middenklasse, zoals al decennialang het geval is in het stedelijk beleid. Daardoor wordt onvoldoende rekening gehouden met de diversiteit aan ruimtelijke behoeften van de stedelijke bevolking en de ‘ruimtelijke armoede’ die veel kwetsbare stadsbewoners treft. Welke lessen kunnen we trekken uit de lockdown voor een meer gelijke stad na corona?
Covid-19 als aanjager van stadsvlucht
De impact van de lockdown op het stadsleven en het gebruik van stedelijke ruimte was onmiddellijk. In krantenartikelen werd covid-19 al snel ‘geframed’ als een potentiële aanjager van de stadsvlucht en daarmee een bedreiging voor de hernieuwde populariteit van wonen in steden bij (een deel van) de middenklasse. Een journaliste schreef: “Voor veel gezinnen voelt de stad als een beklemming. De broeierigheid die steden aantrekkelijk maakt, is weggevallen. Wat rest, is het beperkte balkon of de kleine tuin, de met politielint afgezette speelpleintjes en de parken waar je van de bankjes wordt weggejaagd.” Die vaststelling wordt meteen gekoppeld aan een toekomstige versnelling van de stadsvlucht van ‘jonge gezinnen’, wat codetaal is voor middenklassengezinnen. De 15 tot 21% stijging van woningverkopen in de maanden na de (eerste) lockdown – met een duidelijke voorkeur voor huizen met tuin en huizen aan de Belgische kust – tonen aan dat die vrees niet uit de lucht gegrepen is.
Een groot deel van het publieke debat over de stad na corona nam vaak onbewust dit middenklasse-kader over door zich te richten op het beschermen en herstellen van de ruimtelijke troeven die de gentrificatie in de afgelopen jaren heeft aangewakkerd. Gentrificatie verwijst naar het proces waarbij armere, vaak multiculturele wijken een instroom van meer kapitaalkrachtige bewoners kent. De troeven waarvan sprake zijn kwalitatieve publieke ruimte, autoverkeersvrije zones, fietspaden en de nabijheid van diensten. Omdat mobiliteit erg beperkt was, ‘onnodige’ autoverplaatsingen werden ontmoedigd en het gebruik van het openbaar vervoer beperkt bleef tot mensen zonder andere opties, begonnen velen te lopen en te fietsen in hun eigen buurt . Stedenbouwkundigen spelen hierop in door nieuwe (of opnieuw uitgevonden) concepten te lanceren zoals de ’15-minuten stad’ waarin alle essentiële diensten en werk zich op 15 minuten loopafstand van huis bevinden.
Hoewel al deze ideeën voor de stad na corona onmiskenbaar waardevol zijn voor elke stadsbewoner, beantwoorden ze niet aan de dringende sociaal-ruimtelijke behoeften van de meest kwetsbare stedelijke sociale groepen tijdens de pandemie. Deze laatste groep heeft niet de luxe – of het drukkingsmiddel – van een keuze te hebben op de woningmarkt. Ze hebben niet de ‘exit’-optie van stadsvlucht om hun noden en wensen op het voorplan te duwen in de debatten over de stad na corona.
Covid-19, de ongelijkmaker
Op het eerste gezicht zijn de maatregelen die worden genomen om de verspreiding van covid-19 te stoppen even strikt voor elke burger. Maar dat is slechts schijn. De leefomstandigheden van mensen zijn erg ongelijk. Een lockdown versterkt deze ongelijkheden alleen maar, omdat er nog minder dan voorheen aan te ontsnappen valt. Voor veel kwetsbare mensen in de stad is het erg moeilijk om te voldoen aan de covid-maatregelen om ’thuis te blijven’, bijvoorbeeld door de beperkte ruimte in huis, de ligging in een wijk met weinig open en groene ruimte, het ontbreken van (toegang tot) een tuin, het hoge aantal mensen in huis, de precaire (mentale) gezondheidstoestand van de (mede)bewoners of de beperkte toegang tot informatie- en communicatietechnologieën.
De Belgische lockdown tijdens de eerste covid-piek, inclusief het verbod om in de openbare ruimte te zitten, was een vlakke maatregel die voor iedereen gelijk gold. Alleen zijn bepaalde groepen in hoge mate afhankelijk van de openbare ruimte voor hun (mentale) welzijn, zoals jongeren, vooral degenen die in kleine appartementen zonder buitenruimte wonen. Voor deze laatste groep met een hoge ‘ruimtelijke armoede’ functioneren stadspleinen als verlengstuk van hun huiskamer. Een strikt handhavingsbeleid leidt in die context tot het viseren van kwetsbare jongeren.
Bovendien versterkt covid-19 de bestaande gezondheidsongelijkheden. Lage inkomensgroepen lopen een hoger risico om besmet te worden met covid-19. In Brussel bijvoorbeeld hebben lage inkomensgroepen een oversterfte van 167% in vergelijking met 90% voor hogere inkomensgroepen. Slechtere woonomstandigheden en een hoger risico op reeds bestaande gezondheidsproblemen verklaren die verschillen. Tot slot zijn sommige stadsbewoners simpelweg afhankelijk van het stadsleven voor hun overleving en sociale mobiliteit. Denk aan diegenen die een inkomen verwerven uit informele arbeid of de vele (geregistreerde en soms niet-geregistreerde) taxichauffeurs, nachtwinkels, autowasstraten, die hun inkomen sterk zien verminderen door covid-19 en de maatregelen.
Een meer gelijke stad na corona
Hoe kunnen we de noden en wensen van kwetsbare stadsbewoners meer centraal stellen in de stad na corona? Een focus op huisvesting, publieke ruimte en lokale gezondheidsvoorzieningen zou al een hele stap in de goede richting zijn.
Onderzoek toont aan dat er geen verband bestaat tussen bevolkingsdichtheid en de verspreiding van covid-19. Er is wel een verband met de dichtheid per wooneenheid. Het is dus op de schaal van de wooneenheid dat de sociale ongelijkheid in huisvestingsituaties van stadsbewoners zich manifesteert. Niet de toegang tot huisvesting per se, maar de kwaliteit van die huisvesting moet centraal staan in het toekomstige stedelijk beleid. De publieke investeringsprogramma’s die veel regeringen nu aankondigen om uit de economische crisis te komen, bieden een kans om van covid-19 een gelijkmaker te maken. Daarvoor moeten die programma’s dan wel grootschalige investeringen in sociale huisvestingsprogramma’s of in kwaliteitsverbeteringen in de particuliere huursector bevatten. Dergelijke investeringen creëren banen in de bouwsector, maken de huisvestingssector ecologisch duurzamer en dragen bij tot de realisatie van het recht op betaalbare en kwalitatieve huisvesting (De Decker, 2020).
De leefbaarheid van de stad is in belangrijke mate afhankelijk van de kwaliteit van de publieke ruimte. Die compenseert voor de dichtheid van de stedelijke gebouwde omgeving en de compactheid van private woningen, zeker voor kwetsbare groepen die in ondermaatse woningen leven. Stad maken is dus een kwestie van alledaagse publieke ruimte maken. De vraag is echter voor wie we publieke ruimte maken (Gehl & Syarre, 2013)? Zowel bij lockdown als bij exit-strategieën moet prioriteit worden gegeven aan de meest kwetsbare burgers, bijvoorbeeld door hen non-stop toegang tot de publieke ruimte te verzekeren en alle vormen van privatisering ervan te vermijden.
De stijgende populariteit van stedenbouwkundige ingrepen om extra publieke ruimte te creëren door het autoverkeer terug te dringen en het aantal parkeerplaatsen te verminderen moet ook in dit licht bekeken worden. Hoewel deze ‘nieuwe’ publieke ruimte in theorie voor elke burger toegankelijk is, wordt het in de praktijk vaak gezien als een poging van de gentrificerende middenklasse om zich de stedelijke ruimte toe te eigenen en de auto waaraan lagere sociale klassen vaak een hogere symbolische waarde aan hechten of die ze nodig hebben voor hun economische activiteiten weg te duwen (Goossens, Oosterlynck & Bradt, 2019).
Het creëren van meer ruimte om te wandelen en fietsen in de stad na corona zal zeker resulteren in gezondere steden, maar stuit op gemengde gevoelens in volksbuurten waar kansarme groepen klagen dat hun ruimtelijke behoeften – bijv. voor een jeugdclub of sportveld – niet serieus genomen worden. Dat betekent dus dat mobiliteits- of parkeerplannen nooit alleen ingrepen zijn in hoe voertuigen in een bepaald gebied circuleren, maar ook altijd een poging zijn om de ruimte te herverdelen tussen sociale groepen. Aangezien het maken van stedelijke ruimte een van de belangrijkste missies is van stedelijke overheden, is het sociaal rechtvaardig (her)verdelen van die ruimte daar een integraal onderdeel van.
In de herinrichting van de stad na corona zou het inplanten van gezondheidsvoorzieningen een centrale rol moeten spelen, vooral in achterstandswijken waar inwoners te kampen hebben met ernstige gezondheidsongelijkheden. In de afgelopen decennia zijn er in de gezondheidssector een aantal sociale innovaties ontstaan die uitdrukkelijk georganiseerd zijn op de schaal van de buurt, met name ‘wijkgezondheidscentra’ (Ghys & Oosterlynck, 2017). Wijkgezondheidscentra zien medische problemen niet alleen als individuele problemen, maar hebben ook aandacht voor onderliggende maatschappelijke problemen zoals de kwaliteit van huisvesting, milieuvervuiling en armoede. Een hoog aantal luchtwegaandoeningen bij kinderen in de buurt kan bijvoorbeeld worden veroorzaakt door de slechte kwaliteit van de woningen. Dit aanpakken vereist een ander huisvestingsbeleid in plaats van alleen een medische respons.
In tegenstelling tot de meer sectorale benadering van nationale overheidsbureaucratieën kunnen ‘lokale zorgteams’ kennis van de buurt en sociale netwerken gebruiken om op een meer geïntegreerde manier aan de gezondheid van de lokale bevolking te werken. Zorg voor een betere fysieke gezondheid wordt gecombineerd met aandacht voor algemeen welzijn en voor sociaal-ruimtelijke behoeften zoals goed geventileerde woningen en toegang tot groene buitenruimte. Voor ouderen kunnen problemen van eenzaamheid door zwakkere sociale netwerken bijvoorbeeld leiden tot een afname van het welzijn, maar ook tot een groter risico dat medische problemen niet op tijd worden gesignaleerd. Om de stad na corona tot een gezonde stad voor iedereen te maken, moeten stedenbouwkundigen aandacht besteden aan gezondheidsongelijkheden. Dit kan door lokale gezondheidsvoorzieningen centraal te stellen in de ruimtelijke programmering van wijken die stedelijke vernieuwing ondergaan.
Corona als gelijkmaker?
De geschiedenis leert dat stedelijke beleidsmakers ‘gezondheidscrises’ geregeld aangrijpen om andere agenda’s te dienen dan de volksgezondheid. De wereldgeschiedenis bulkt van de voorbeelden van lage-inkomensgroepen of minderheidsgroepen die onder het mom van gezondheidszorg en hygiëne via grootschalige saneringscampagnes uit wijken met (potentieel) hoge vastgoedwaarde worden verdrongen. (Beeckmans, 2016). Gezondheidsmaatregelen leiden zo maar al te vaak (on) bewust tot nieuwe patronen van uitsluiting en sociaal-ruimtelijke segregatie. Door in te spelen op de sociale en ruimtelijke behoeften van de meest kwetsbare groepen in de stad in covid-19 tijden, kan de stad na corona inspiratie bieden om met deze traditie te breken